Tot midden jaren zeventig was het een echte winkelstraat, de Weissenbruchstraat in de Hoofddorppleinbuurt. Nu zit er nog maar één gewone winkel: de slagerswinkel van Harry Vrolijk. Hoe komt het dat zijn winkel wel overleefde?
Zijn vader begon de zaak in 1942. Een moeilijke tijd, natuurlijk. Het meeste vlees dat beschikbaar was werd gevorderd door de Duitsers. Van wat slachtafval trok de oude Vrolijk bouillon. De mensen stonden in een lange rij voor de deur met een pannetje.
Na de oorlog begon de zaak te lopen. Harry (62) herinnert zich dat hij als jongetje van acht met zijn vader meeging naar de veemarkt in Oost en dat ze daar dan een paar koeien en wat kalveren kochten. “Ik mocht met zo’n koe naar het abattoir aan de overkant lopen”, vertelt hij . “Dan werd het dier door de schieter doodgemaakt en vervolgens ging mijn vader het slachten.” Zielig vond hij het niet voor het dier, het hoorde er gewoon bij. “Ik herinner me vooral dat ik van zo’n boer die ons die koe verkocht een gulden kreeg – dat heette zegegeld . En dat was een boel geld in die tijd.”
De Weissenbruchstraat/Legmeerplein was toen nog een echte winkelstraat met een groenteboer, drie bakkers, drie melkboeren, twee sigarenboeren, nog een slager en een banketbakker. Die laatste zat naast slagerij Vrolijk. Het was hard werken, want ook al hield zijn vader op met zelf slachten, uitbenen gebeurde nog heel lang in de zaak zelf. Het assortiment in die tijd bestond vooral uit riblappen, biefstukken en gehakt. “De zaak was natuurlijk vooral op de directe omgeving gericht, maar ik moest als jongen ook wel bezorgen in de Concertgebouwbuurt, ”zegt Harry.
Vanaf de jaren zeventig ging het winkelbestand in de straat hard achteruit. De grotere gezinnen trokken weg. De buurt vergrijsde . En de supermarkt nam een flink deel van de klandizie over. Rond 1990 waren er nog maar drie gewone winkels over: een bakker, een groenteboer en de zaak van Harry. Het was een moeilijke tijd. “Ik kwam toen tot de conclusie dat ik het alleen zou redden als ik mijn assortiment zou uitbreiden met producten die de supermarkt niet aanbiedt,” legt hij uit. Hij begon zich te specialiseren in zelfbereide vleesproducten, zoals grillworst, allerlei bijzondere paté’s, cordon bleu’s, rundercalzone, pestohaasjes en Muiderbergjes. Ook steeds meer kipproducten kwamen in het assortiment. En de laatste jaren verkoopt hij ook hertenbiefstuk, eendenborst en andere wildproducten.
Dat bleek een goede strategie, te meer omdat de samenstelling van de buurt drastisch veranderde. Er kwamen steeds meer yuppen in de buurt wonen, zoals Harry ze noemt, tweeverdieners die makkelijker geld uitgaven aan die luxere en makkelijk te bereiden producten. Maar ook veel van zijn oude klanten die de buurt hadden verruild voor Badhoevedorp, Aalsmeer of Almere, zijn hem trouw gebleven. Ze komen eens per week nog even langs en vormen nog altijd zo’n 25 % van zijn omzet.
Sinds een jaar of tien is slagerij Vrolijk de enige gewone winkel die de straat nog kent. Hoe lang houdt Harry het nog vol? Hij wil er over een paar jaar mee ophouden. Zijn kinderen voelen er niets voor de zaak over te nemen. En een opvolger van buiten de familie is niet in zicht. Twee andere slagers in de Hoofddorppleinbuurt lopen ook al tegen de 65. Die zitten waarschijnlijk met hetzelfde probleem, geen opvolging, denkt Harry. Het zou dus zo maar kunnen dat de buurt straks die mooie zelfgemaakte slagersproducten moet gaan missen. En de gezellige babbel van Harry, want dat vindt hij toch het leukste aspect van zijn werk: “met mensen omgaan, dat inspireert me.”